Beelddenken en faalangst.
Hoe komt het dat beelddenkers sneller faalangst ontwikkelen?
Beelddenkers ontwikkelen vaak een faalangst doordat het onderwijs niet aansluit bij hun voorkeursdenken.
Het lukt een beelddenkend kind niet goed meer om onder stress zijn voorkeursdenken te hanteren; vanuit het geheel en het overzicht. De beelddenker wordt gedwongen door de stress zich op de details te richten. Dat is nou net wat een beelddenker niet kan. Hij blokkeert nog meer en de faalangst is ontstaan!
Wetenschappelijk onderzoek geeft inzicht in faalangst.
Uit wetenschappelijk onderzoek komt naar voren dat het verbale leersysteem de leiding neemt. Het National Institute of Mental Health bij Washington DC heeft onder leiding van neuroloog Ahmad Hariri onderzoek gedaan naar de werking van het brein en (faal)angst.
Bij dit onderzoek is gebruikgemaakt van een fMRI (functionele Magnetic Resonance Imaging). Een fMRI kan beelden vangen van een brein in actie. Personen binnen in de fMRI werden verschillende opdrachten gegeven om te kijken welke gebieden van het brein actief zijn bij een bepaalde opdracht.
Tijdens het onderzoek liet men personen naar beelden van scènes kijken. Met de fMRI werd gekeken welke gebieden van het brein actief waren bij het zien van beelden met geweren, zwaaiende slechteriken of vergelijkbare situaties.
Een beelddenker overziet onder stress het geheel niet.
Uit het onderzoek kwam naar voren dat het verbale leersysteem de leiding neemt bij (faal)angst. We zijn onder stress en angst gericht op details en overzien het geheel niet meer.
Een beelddenker overziet onder stress het geheel niet meer en raakt zichzelf letterlijk en figuurlijk kwijt! Daardoor zien we dat veel kinderen die leren vanuit het visuele leersysteem (beelddenken) faalangst ontwikkelen.
Je presteert onder je kunnen. Je hebt faalangst.
Wat is faalangst?
Faalangst is de angst om te mislukken in situaties waarin iemand wordt beoordeeld of denkt te worden beoordeeld. En die angst werkt belemmerend.
Faalangstige leerlingen ontwikkelen een bepaald soort denken, zij denken vanuit een negatief zelfbeeld. De vrees om te mislukken staat centraal. Dit bepaalt hun denken.
Er wordt pas over faalangst gesproken als iemand zo gegrepen is door de angst voor mislukking dat zijn presteren er ernstig onder lijdt.
Het eerste dat opvalt bij faalangst is: `Er komt niet uit wat er in zit.`
Wat gebeurt er fysiek bij faalangst?
Er ontstaat een Sympatische overactiviteit. Wat betekent dat?
We kunnen ons zenuwstelsel verdelen in het autonoom zenuwstelsel en het willekeurig zenuwstelsel.
Het willekeurig zenuwstelsel stuurt denken, spreken, handelen en bewegen aan. Je kunt daar grote mate van controle op uitoefenen.
Het autonoom zenuwstelsel dat vele andere functies bepaalt en waar je weinig of geen invloed op kunt uitoefenen; hartslag, ademhaling, ontlasting, zweten, blozen en spijsvertering. Deze functies gaan vrijwel automatisch.
Het autonoom zenuwstelsel kunnen we verdelen in de sympaticus en de parasympaticus.
Het autonoom zenuwstelsel is te verdelen in twee takken, die van essentieel belang zijn voor ons bestaan:
- de sympaticus;
- de parasympaticus.
Sympaticus staat voor actie.
De sympaticus is de tak die ons in staat stelt te overleven in levensbedreigende situaties, te vechten, te vluchten en te presteren. De stof die hierbij hoort is adrenaline en het sleutelwoord is: ACTIE!
De hartslag gaat sneller, de ademhaling gaat sneller, de spijsvertering staat even stil, het bloed trekt weg uit de huid en gaat naar de lange spieren en het hart.
Bij faalangst is het activerende, het sympatische deel overheersend.
De parasympaticus staat voor herstel.
De parasympaticus is de tegenhanger van de sympaticus, en is verantwoordelijk voor herstel, reparatie, opbouw en rust. De hartslag wordt langzamer, de ademhaling wordt dieper en rustiger, de huid wordt doorbloed, de spijsvertering komt op gang, enz. Het sleutelwoord voor de parasympaticus is: HERSTEL.
Overactiviteit van de sympaticus.
Door een overactiviteit van de sympaticus zijn de impulsen minder goed beheersbaar. Anders gezegd: het lichaam is in feite constant in staat van paraatheid (vechten of vluchten).
Vechten of vluchten.
Door de (faal)angst wordt het vecht-vlucht-mechanisme in werking gezet. Dit mechanisme zorgt ervoor dat er adrenaline wordt aangemaakt in het lichaam. De adrenaline komt in het bloed. Het bloed gaat naar de lange spieren; de armen om te vechten en de benen om te vluchten. Er gaat minder bloed naar de hersenen en de kleine spiertjes rond de ogen.
Hoe meer adrenaline, des te meer worden de hersenen uitgeschakeld, want je hoeft niet te denken, je moet vechten of vluchten.
Door de adrenaline wil je bewegen, maar je mag niet bewegen, je moet op je stoel blijven zitten om de toets te maken.
Faalangst belemmert het denken.
Het denken, dus het geheugen, wordt geremd. Je kunt niet meer denken. Je voelt nog meer angst en er wordt nog meer adrenaline aangemaakt. Je wilt `vechten` of `vluchten`. Maar je moet rustig blijven zitten en je toets maken.
De black out is een feit!
Let op: angst als karaktereigenschap.
Een aantal leerlingen voelt altijd en overal angst en onzekerheid. Ook als er geen aanleiding toe is, heeft men last van lichamelijke reacties. We noemen dit angst als een karaktereigenschap.
Dit is geen vorm van faalangst.
Er is pas sprake van faalangst als de angst is gekoppeld aan een bepaalde taak of een bepaalde opdracht.
Kenmerken van faalangst:
- `Ik leer het nooit!` Leerlingen worden in beslag genomen door deze gedachte. Daardoor kunnen zij hun gedachten niet goed bij hun huiswerk houden.
- Zij kunnen 's avonds moeilijk in slaap komen. Ze piekeren over hun huiswerk en of ze wel goed genoeg geleerd hebben voor een toets.
- Ze zijn 's morgens vroeg wakker, hun eerste gedachte is bijv.:`Vandaag proefwerk Engels.`
- Ze voelen zich niet lekker of gaan nog even snel leren.
- Veel hoofdpijn.
- Buikpijn zonder aanwijsbare reden.
- Zij eten slecht.
- Negatief zelfbeeld.
- Vermijdingsgedrag of niet stoppen met leren.
- De clown uithangen (om onzeker gedrag te verbergen).
Herkennen van faalangst.
Het presteren van de leerling lijdt onder de overheersende gedachte te mislukken in situaties waarin je wordt beoordeeld. Daardoor komt er niet uit wat er in zit!
Met name de beelddenkers weten niet goed hoe ze een nieuwe opdracht aan moeten pakken. Zij zullen `afkijken` bij anderen wat ze moeten doen.
Ze zijn gevoelig voor de sfeer in de klas of thuis. Ze zijn snel uit balans gebracht wanneer de sfeer niet goed is.
Zij willen regelmatig reacties krijgen na een volbrachte taak. Dit geeft hun meer zekerheid.
Wat kun je doen als ouder of leerkracht?
- juiste manier feedback geven
- evenwicht in geven van reacties
- begeleiding bij structureren
- successen ervaren
- fouten maken mag
- positieve gedachten ondersteunen
Op de juiste manier feedback geven is heel belangrijk. Door op de juiste manier feedback te geven, ontwikkelt een kind zelfvertrouwen en leert het kind zijn sterke en zwakke kanten kennen. Dit is belangrijk om sterker in het leven te staan.
Feedback betekent: reageren op wat iemand gezegd of gedaan heeft.
Het moet duidelijk zijn dat iedere leerling eigen talenten en tekortkomingen heeft. Een leerling moet beseffen dat ieder mens uniek en waardevol is.
Hoe geef je op de juiste manier feedback?
De manier waarop feedback wordt gegeven door leerkrachten is heel belangrijk voor dit proces. Maar… hoe geef je de juiste feedback?
Er is negatieve feedback en positieve feedback. Die zijn beide weer onder te verdelen in taakgerichte feedback en persoonsgerichte feedback.
Taakgerichte feedback.
Taakgerichte feedback is een reactie die alleen gericht is op de gedane taak. Positieve feedback op een taak is bijvoorbeeld: `Deze opdracht heb je goed gedaan.` Negatieve feedback op een niet goed uitgevoerde taak kan zijn:
`Deze opdracht heb je niet zo goed gemaakt.`
Persoonsgerichte feedback.
Persoonsgerichte feedback is een reactie die gericht is op de persoon. Het is belangrijk dat persoonsgerichte feedback positief is. Positieve persoonsgerichte feedback is bijvoorbeeld: `Je bent altijd erg behulpzaam.`
Negatieve persoonsgerichte feedback kan zijn: `Je bent vervelend!`
Probeer de negatieve persoonsgerichte feedback om te zetten naar het gedrag. Dus zeg niet: `Je bent vervelend!`, het is beter om te zeggen dat het gedrag vervelend is. Dus: `Ik vind je gedrag vervelend!`. De boodschap komt nu duidelijk over en je laat het kind in zijn waarde.
Zoek een evenwicht tussen positieve en negatieve reacties.
Probeer een evenwicht te vinden tussen positieve en negatieve reacties. Te veel negatieve reacties maken de leerling onzeker met als gevolg de reactie: `Ik doe toch nooit iets goed!`. Maar door te veel positieve reacties wordt de leerling onbedoeld onder druk gezet. Hij zal denken dat hij geen fouten mag maken.
Reageer in eerste instantie positief op de leerling als hij iets zegt of heeft gedaan. Daarna kan er negatieve taakgerichte feedback volgen. Het is de bedoeling dat het kind iets leert van deze negatieve taakgerichte feedback.
Help de leerling te structureren.
Het kind kan worden ondersteund bij het plannen van huiswerk. De ouder/ leerkracht kan samen met het kind een werkschema maken.
Op deze manier wordt er voorkomen dat een kind te lang blijft doorleren of leerwerk vermijdt. De ouder/ leerkracht kan het kind helpen om tot een passende structuur te komen. Structuur is belangrijk. Dit geeft het kind houvast en daardoor meer zekerheid.
Succeservaringen zijn belangrijk bij faalangst.
Zorg dat de leerling `succeservaringen` heeft, zo neemt de onzekerheid af en het enthousiasme toe. Een gestructureerde begeleiding, waarvan de leerling zelf de resultaten kan zien, werkt motiverend en zal de inzet vergroten.
Fouten maken mag!
Het is heel belangrijk dat een kind weet dat het fouten mag maken.
Let erop dat accepteren niet afhankelijk gemaakt wordt van presteren.
Je bent wie je bent. En dat is goed.
Laat duidelijk merken dat het kind waardevol is ook bij minder positieve prestaties. Het kind hoeft niet perfect te zijn! Het kind mag zijn wie het is!
Ga niet mee in negatieve gedachten.
Neem het kind serieus, maar ga niet mee in de negatieve gedachten. Er lijkt in het hoofd van faalangstige kinderen nauwelijks ruimte om aan iets leuks of positiefs te denken. Maak het kind duidelijk dat denken en voelen gekoppeld zijn aan elkaar. Op negatieve, niet-helpende gedachten volgt een negatief gevoel, zoals: blozen, hartkloppingen, nervositeit, angst, buikpijn, misselijk enz. Negatieve gedachten helpen je niet vooruit.
Positieve gedachten helpen.
Op positieve, helpende gedachten volgt een positief gevoel; een rustig en ontspannen gevoel. Vanuit een ontspannen gevoel, lukt het beter op school. Positieve gedachten zijn gedachten die je vooruit helpen.
Leer het kind om helpende gedachten te gebruiken.
Wil jij kinderen met faalangst begeleiden?
De e-learning STERKerSTAAN faalangsttrainer geeft handvatten met een compleet programma inclusief een werkboek voor de leerling en de trainer. Het e-book STERKerSTAAN De Spil bij faalangst is inbegrepen in de e-learning, maar het e-book is ook apart te aan te schaffen. De e-learning wordt ondersteund met videomateriaal. De e-learning is bestemd voor professionals en (betrokken) ouders.
Samengevat:
Bij faalangst zal het kind niet al zijn talenten benutten. Het kind wordt belemmerd door de angst. Daardoor kan een taak mislukken.
Door faalangst is het kind gericht op details en overziet hij het geheel niet meer. Een beelddenker werkt vanuit het geheel. Het beelddenkende kind raakt zichzelf letterlijk en figuurlijk kwijt. Daardoor zien we dat veel kinderen die leren vanuit het visuele systeem faalangst ontwikkelen.
Misschien tot ziens in de academie.beeldenbrein.nl