Wat houdt beelddenken in
Wat is beelddenken?
Beelddenken is informatie verwerken vanuit het geheel en zij werken al associërend naar de analyse met een voorkeur voor beelden. Beelddenkers voegen eigen ervaring en kennis toe en zien logische verbanden. Van daaruit gaan zij naar de kern. Deze leerlingen hebben het lastig in het huidige onderwijssysteem: beelddenkers onthouden de kennis pas als zij die kunnen inpassen in het geheel. Het geheel volgt meestal aan het eind van het leerproces. We kunnen dus zeggen dat Beelddenken een lastig talent is binnen ons onderwijssysteem. De lesmethodes sluiten niet goed aan bij de informatieverwerking van de beelddenker.
Beelddenken noemen we in de wetenschap de visuele cognitieve stijl.
Naast het beelddenken kennen we taaldenken; de verbale cognitieve stijl.
Wat is taaldenken?
Taaldenkers werken vanuit de analyse stap voor stap naar de oplossing. Zij hebben een voorkeur voor taal.
Taaldenken noemen we in de wetenschap de verbale cognitieve stijl.
Taaldenkers zijn in het voordeel binnen ons talige onderwijssysteem. Dit komt omdat de meeste lesmethodes zijn opgebouwd vanuit de analyse. De beelddenker daarentegen heeft het lastig binnen ons onderwijssysteem.
Ontdek jouw eerste manier van denken?
Denk eens aan het woord ‘boot’. Je kunt dan in gedachten een boot voor je zien: een grote mast met een geel zeil, een wapperende vlag en de kabbelende golven tegen de boot aan. Of je kunt de letters van het woord boot (b-o-o-t) in gedachten krijgen. Het zijn twee geheel verschillende manieren van denken bij het horen van hetzelfde woord; beelddenken en taaldenken, de visuele cognitieve stijl of de verbale cognitieve stijl.
Wat betekent cognitieve stijl?
Een cognitieve stijl geeft de manier aan waarop mensen denken, leren, waarnemen, informatie verwerken en problemen oplossen. Het is een aspect van iemands persoonlijkheid.
Taaldenken.
Geschreven taal staat zwart op wit en kan zo gekopieerd worden. Dit is precies de manier waarop de taaldenker zijn informatie verwerft en verwerkt.
Zij werken vanuit de kern naar het geheel en trekken logische conclusies. Een taaldenker onthoudt de leerstof letterlijk en voert opdrachten op volgorde uit. Dat is handig binnen het onderwijs!
Hoe denkt een beelddenker?
Beelddenken is denken in beelden en gebeurtenissen, niet in woorden en begrippen. Het kan omschreven worden als een ruimtelijke manier van denken. Het is een oorspronkelijk denkproces waarbij zintuiglijke informatie gelijktijdig wordt verwerkt.
De beelddenker denkt associatief en overziet het geheel. Hij voegt eigen ervaring en kennis toe en ziet logische verbanden. Van het geheel gaat hij naar de kern.
Beelddenkers zien beelden van situaties en gebeurtenissen, waarin meerdere zaken tegelijkertijd zichtbaar worden. Daardoor overziet de beelddenker snel het geheel en doorziet hij snel de oplossing. Maar nu nog onder woorden brengen, dat is een probleem.
Beelddenken en de wetenschap.
Bartlett (1932), Paivio (1971) en Richardson (1977) waren de eersten die spraken van de cognitieve stijlen: visualizers (beelddenken) versus verbalizers (taaldenken).
De visualizer (beelddenker) werkt vanuit het geheel met beelden.
De verbalizer (taaldenker) werkt vanuit de analyse met taal.
Beelddenken aangetoond door Wetenschappelijk Onderzoek 2010.
In juni 2010 heeft Jaap Murre, hoogleraar Theoretische Neuropsychologie aan de Universiteit van Amsterdam, het wetenschappelijk onderzoek `The Rise and fall of immediate and delayed memory for verbal and visuospatial information from late childhood to late adulthood `afgerond. (Acta Psychologica, 2013)
Uit dit wetenschappelijk onderzoek komt naast het antwoord op de onderzoeksvraag naar voren dat mensen vanaf het vierde jaar een voorkeur ontwikkelen voor één van de twee geheugensystemen; het visuele (beelddenken) of het verbale (taaldenken). Dit geldt zowel voor het kortetermijngeheugen/werkgeheugen als het langetermijngeheugen.
Dit is een mooi gegeven, omdat dit aangeeft dat er een voorkeur bestaat voor één van beide. Slechts een gering aantal mensen heeft geen voorkeur en hanteert het voor dat moment meest handige.
Beelddenken en de nieuwste wetenschappelijke inzichten.
Het wetenschapsteam Maria Kozhevnikov (Rutgers University), Stephen Kosslyn en Jennifer Sephard (Harvard University, 2005) heeft zich gericht op de cognitieve stijlen: de visualizer-verbalizer ( Kirby, Moore & Shofield, 1988; Paivio, 1971; A.Richardson, 1977; Riding & Cheema, 1991).
Kozhevnikov en haar team onderscheiden niet alleen `verbalizers` en `visualizers’ , maar vonden verschillen in cognitief functioneren bij de visualizers. Binnen de groep visualizers onderscheiden zij twee subtypes: de object visualizers en de spatial visualizers.
Lopende wetenschappelijk onderzoek beelddenken en taaldenken
Bovenstaande gegeven wordt in het huidige onderzoek door Jaap Murre, hoogleraar Theoretische Neuropsychologie in samenwerking met Anneke Bezem M.Sc. verder onderzocht. Er wordt gekeken op welke manier een leerling leert via de visuele cognitieve stijl (beelddenken) of vis de verbale cognitieve stijl (taaldenken). Op dit moment zijn zij bezig om valide testprofielen voor leerlingen te maken zodat we passend onderwijs kunnen bieden. In 2018 hebben twee groepen acht de digitale test al een keer uitgevoerd. We zijn op dit moment de data aan het verwerken. Hopelijk wordt het onderzoek dit jaar afgerond.
Honderd procent beelddenker bij geboorte.
Ieder mens is bij zijn geboorte voor honderd procent een beelddenker; taal kent een baby nog niet. Gaandeweg de ontwikkeling leren kinderen praten. Klanken worden gekoppeld aan beelden.
Het bed waarin je ligt, hoort bij de klanken b – e – d.
Het kind leert wat er wordt bedoeld bij het uitspreken van woorden en zinnen. Op een gegeven moment roept een bekende klank (slapen) een bepaald beeld op (bed). Doordat kinderen dit beeld weer kunnen oproepen, zijn zij in staat om het woord dat bij een bepaald voorwerp hoort, te koppelen aan het beeld wat zij ervan hebben. Pas wanneer zij deze vertaalslag in hun hoofd hebben gemaakt, horen zij echt wat er gezegd is. Het beeld is dus, zeker in de beginjaren, een noodzaak om de taal te leren.
Kinderen leren praten door de klanken die zij van volwassenen opvangen te imiteren en passen daarbij al lerende het ordeningsprincipe van volgorde toe. Wat zij vertellen komt in volgorde overeen met hoe volwassenen het vertellen, op volgorde van tijd: taaldenken.
Wanneer dit proces zich goed ontwikkelt, gaat het denken in beelden (beelddenken) steeds verder over in taal (taaldenken).
Vanaf het vierde jaar ontwikkelt het kind een voorkeur voor één van de beide manieren van informatie verwerven en verwerken.
Rond het tiende jaar heeft dit proces zich voltooid en kun je zeggen of het voorkeursdenken van iemand beelddenken of taaldenken is.
Beelddenken is een onderwijs gerelateerd probleem.
De beelddenker heeft het vaak lastig binnen het onderwijs omdat het onderwijs grotendeels aansluit bij de informatieverwerving en –verwerking van een taaldenker.
In ons onderwijssysteem ligt de nadruk juist voor het grootste gedeelte op seriële informatieverwerking (lezen, spelling, algoritmen en procedures bij rekenen)
Beelddenkers hebben moeite met het verwerken van seriële informatie (tijd en volgorde). Zij willen informatie simultaan (gelijktijdig) verwerken. Details onderscheiden is moeilijk voor een beelddenker. Hij werkt op overeenkomsten en kijkt niet naar verschillen.
In groep 2 vallen beelddenkende kinderen in dit proces al op. Ze zien en horen niet de woorden met hun afzonderlijke letters, maar de (driedimensionaal) beelden die hen vertellen wat een woord betekent. Ze onthouden niet wat ze zien van een woord (de letters, de schrijfwijze), maar ze onthouden wat ze er van weten (ervaring, gevoel). Het beeld vertelt hen genoeg.
De belevenis staat bij beelddenkende kinderen voorop, omdat ze woorden eerst moeten vertalen in beelden om ze te kunnen begrijpen.
Klankwoorden die ze niet begrijpen, waar ze geen beeld bij hebben, zullen ze dan ook zo aanpassen dat ze voor hen wel een betekenis krijgen. Aan klanken die ze wel begrepen hebben, voegen ze de essentie van de belevenis toe die ze erbij hebben.
Alles wat beelddenkers willen vertellen, speelt zich van tevoren in hun hoofd af.
Het nadeel daarvan is dat ze de beelden achteraf moeten vertalen in woorden. Dit maakt het voor hen heel erg moeilijk om een goed samenhangend verhaal te vertellen. Wat heb je verteld en wat niet, waar begin je met vertellen en wat is dan het einde van je verhaal? Een beeld heeft namelijk geen begin en geen eind. Een verhaal wel.
Daar komt ook nog eens bij, dat woorden waar beelddenkers geen beeld bij kunnen vormen (lidwoorden, abstracte zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, enzovoort) door hen niet vaak gebruikt zullen worden tijdens het spreken en schrijven. Dit komt omdat deze woorden geen beeld hebben. In geschreven verhalen, zullen deze dan ook vaak ontbreken. We bedoelen woorden als: de,
het , een, waar, omdat, hoe…
Beelddenkers verwerken informatie associatief.
Wat betekent informatie associërend verwerken?
Een beelddenker verwerkt een probleem vanuit het overzicht. Vanuit dit overzicht komen zij al associërend naar een antwoord. Dit gebeurt niet netjes op tijd en volgorde.
Beelddenkers denken snel door de associatiebeelden.
Een beelddenker krijgt veel associatiebeelden die elkaar zelfs overlappen. Wat gebeurt er bij de Beelddenker als de leerkracht lesstof uitlegt voor het bord?
Hoe werkt het associatieve denken?
Het kind krijgt uitleg van de leerkracht over bijvoorbeeld procenten. De leerkracht legt de procenten aan de hand van een taart uit en zegt: `Kijk eens naar deze heerlijke appeltaart` en tekent een taart op het bord.
Het kind hoort het woord ‘appeltaart’ en krijgt meteen associatiebeelden die elkaar razendsnel opvolgen:
Het beeld van de appeltaart die oma zo lekker bakt ⇒ het volgende associatiebeeld dringt zich al weer op ⇒ slagroom kloppen voor op de appeltaart ⇒ het volgende associatiebeeld dringt zich al weer op ⇒
de koeien van boer Piet waarbij hij mag helpen met melken ⇒ het volgende associatiebeeld dringt zich al weer op ⇒ het volgende associatiebeeld dringt zich al weer op ⇒ de nieuw gekochte rubberlaarzen voor in de stal …
De beelddenker ziet dan op eens een taart in twee stukken getekend op het bord. In elke halve taartdeel is 50% geschreven. Hij heeft de eerdere uitleg gemist. Oei, hij snapt nu niet wat de leerkracht zegt. De Beelddenker ziet in zijn ooghoek een kind dat zogenaamd een stuk appeltaart zit te eten. Hij lijkt wel een hond. En… daar gaan zijn associaties weer. De Beelddenker denkt aan de hond van zijn buurjongen ⇒ de volgende associatie verschijnt ⇒ de buurjongen heeft pas een gave, nieuwe fiets ⇒ de volgende associatie verschijnt ⇒ de tour de France op tv ⇒ de volgende associatie verschijnt ⇒ op vakantie in Nunspeet fietsen we altijd in de bossen, enz…
De uitleg van de procenten is de mist in gegaan.
De uitleg van de procenten is aan de Beelddenker voorbij gegaan door zijn associatiebeelden. Het lijkt of de Beelddenker niet oplet, maar hij verwerkt veel associatiebeelden. Hij droomt weg. En de leerkrachten zeggen dan: `Sep droomt vaak weg, maar hij kan er niets aan doen. Het overkomt hem!`
Een beelddenker krijgt 1500 visuele waarnemingen per minuut.
Een leerling die zijn informatie voornamelijk via beelden verwerkt, neemt al snel 1500 prikkels per minuut waar.
Wat gebeurt er als de beelddenker naar de leerkracht luistert? Terwijl de beelddenker naar de leerkracht kijkt, neemt hij bijvoorbeeld het volgende waar: de blik in de ogen van de leerkracht, de mooie krullen van de juf, de rekenposter naast het bord,…
Maar het kind neemt ook vanuit de ooghoeken waar wat er naast hem gebeurt en krijgt impulsen als: zijn buurvrouw die met haar vlechten speelt, Jan heeft vandaag een toffe spijkerbroek aan, er vliegen twee kraaien naast het raam, Jannie kauwt op haar gum, enz…
Tegenover 1500 prikkels die de beelddenker verwerkt, verwerkt een taaldenker 200 woorden.
In tegenstelling tot de 1500 prikkels van visuele waarnemingen, kan een taaldenker maar 200 woorden in een minuut uitspreken of denken.
Probeer het zelf maar eens.
Omschrijf nu eens een beeld dat we laten zien, terwijl je begint, laten we het volgende beeld al weer zien, terwijl je begint, laten we weer een volgend beeld zien. terwijl je begint, laten we weer een volgend beeld zien.
Dit zijn associaties. Lastig dus!
De associatiebeelden geven onrust en chaos in het hoofd van het kind.
Dat lijkt op ADHD, maar het is het associatieve denken van een Beelddenker!
Een beelddenker werkt vanuit overeenkomsten.
Een beelddenker zal vanuit het geheel van associatiebeelden altijd naar overeenkomsten zoeken. Dus als wij zeggen: `Kijk eens naar het verschil tussen de b en de d`, dan zegt dat de beelddenker niets.
Een taaldenker zoekt altijd naar de verschillen. Een taaldenker trekt op basis van verschillen logische conclusies. Hij ziet wel het verschil tussen de b en de d.
Laat beelddenkers leren met veel zintuigen.
Laat een beelddenker leren met verschillende zintuigen: de ogen, de oren en vooral beweging. Wat de beelddenker lichamelijk voelt en ervaart zal hij niet meer vergeten. Beelddenken is immers een zintuiglijk waarnemen. Bij leren in beweging benutten we alle zintuigen.
Een beelddenker communiceert zwak.
Hoe komt het nu dat een beelddenker zwak communiceert? Dit heeft te maken met het snelle associatieve denken. Daardoor heeft zijn verhaal nooit een begin of einde. De beelddenker ziet het beeld voor zich. Dit beeld moet hij verwoorden, maar er hebben zich al meer beelden opgedrongen door de associaties.
En…hoe verwoord je eenvoudig een woord.
Hoe verwoordt de beelddenker het beeld?
Laten we eens een simpel testje doen. We stellen de vraag: `Wat is een knoest?`. Iedereen weet wat een knoest is…maar vertel nu eens duidelijk wat een knoest is. De beelddenker zal al gauw kenmerken gaan noemen: zit aan een boom, zijn vaak cirkels om elkaar heen, dikke rand op een boom die rond is…
Beelddenkers hebben een zwak tijdsbesef.
Een beelddenker heeft geen goed gevoel van oriëntatie in de tijd. Tijd en volgorde zegt een beelddenker niets. Een beelddenker heeft niets met tijd. Als je wilt dat het kind op tijd thuis komt, kun je het tijdstip beter aan een beeld koppelen. Bijvoorbeeld: `Als de vader van Mieke thuis komt van zijn werk, moet je naar huis komen om te eten.`
Hoe komt het toch dat een beelddenker klokkijken lastig vindt?
Om te kunnen klokkijken, moet de beelddenker inzicht hebben in tijd, volgorde en orde (procedures). Dit zijn nou juist de zaken waar een beelddenker moeite mee heeft. Beelddenkers hebben moeite met het verwerken van seriële informatie (tijd en volgorde). Zij willen informatie simultaan (gelijktijdig) verwerken.
Kinderen die problemen hebben met tijdsbesef, volgorde en procedures missen het inzicht bij klokkijken. Naast de didactische aspecten van klokkijken is er een aantal psychologische aspecten die bij klokkijken een rol spelen, zoals oriëntatie in tijd en ruimte. Een uur, een minuut; het zegt de beelddenker niets.
De beelddenker mist vaak het inzicht in verleden en heden en de volgorde van gebeurtenissen. De beelddenker vindt het lastig om de dagen van de week op volgorde te leren, en begrippen als vandaag, morgen, gister te leren.
Hoe kunnen we het tijdsbesef ontwikkelen?
We gaan op een speelse, leuke manier het gevoel van tijd ontwikkelen. Pas als het tijdsbesef aanwezig is, kunnen we starten met leren klokkijken.
Hoe laten we het tijdsbesef voelen en ervaren?
Laat de beelddenker eens ervaren hoe lang een minuut is. Gebruik daarbij een stopwatch. Laat het kind bijvoorbeeld een sprong maken als hij denkt dat de minuut voorbij is. Maak er een spelletje van.
Meer variaties:
Thuis: Je legt als ouder eerst de oefening uit aan je zoon/dochter. Zeg: `Je doet je ogen dicht. Op het moment dat jij je ogen dicht doet, druk ik de stopwatch in. Als je denkt dat er een minuut voorbij is, mag je je ogen opendoen`.
Maak er een spannend spel van en bouw de tijd uit naar 1½, 2 minuten, enz…
Tip:
Gebruik een kookwekker dan wordt het spel nog spannender!
Als het tijdsbesef een beetje begint te groeien, kunnen de volgende vragen worden gesteld:
- Hoeveel minuten eet je bij het avondeten?
- Hoeveel minuten douch je?
- Hoeveel minuten doe je erover om naar school te komen?
- Hoeveel minuten duurt de gymles?
- Hoeveel minuten duurt het buitenspelen op school?
- En verzin er nog meer..
Daarna draaien we de rollen om. De beelddenker mag nu zeggen wat hij bijvoorbeeld in 5 minuten allemaal kan doen! Probeer aan te sluiten bij de belevingswereld van de beelddenker.
Als het tijdsbesef aanwezig is, kunnen we met klokkijken beginnen.
Bouw het klokkijken langzaam op. Leg eerst uit wat de kleine wijzer doet. Vergeet ook de richting van de wijzer niet uit te leggen. Als dit goed begrepen is starten we met de uitleg van de grote wijzer.
Dan herhaal je nog een keer: dus de grote wijzer legt een grote afstand af en de kleine wijzer legt een kleine afstand af. De grote wijzer draait een heel rondje (360°) en de kleine wijzer draait een klein stukje tussen twee cijfers (30°).
De klok lopen.
Teken met stoepkrijt een klok met cijfers en zonder wijzers op de tegels. Laat het kind een uur lopen/beleven zoals de grote wijzer doet. Daarna mag het kind `een uur lopen` zoals de kleine wijzer doet. Deze oefening sluit aan bij de belevingswereld van een beelddenker.
Laat dan een `uur lopen` met twee kinderen tegelijk. Een kind `loopt` als de grote wijzer en een kind `loopt` als de kleine wijzer. De beelddenker ervaart nu de tijd los van het beeld van de afstand die de wijzers afleggen.
Beelddenkers zijn auditief zwak.
Kinderen die als voorkeursdenken het beelddenken gebruiken, zijn auditief vaak zwak. De ogen gaan voor de oren. Beelddenkers kunnen goed horen, maar het luisteren is zwak.
Als beide oren goed functioneren, kun je goed horen. Maar dat wil nog niet zeggen dat je goed kunt luisteren.
Kinderen die moeite hebben met lezen en/of spellen kunnen de verschillende klanken in onze taal niet goed onderscheiden.
Bijvoorbeeld: geel – gil en vullen – veulen.
Dit heeft te maken met hoe informatie binnenkomt, via de oren en in de hersenen wordt verwerkt.
Het is aan te raden om met deze kinderen luisteroefeningen te doen, zodat zij klanken beter leren onderscheiden.
Onderstaande oefeningen zijn leuke, effectieve oefeningen om klanken te leren onderscheiden.
Wat hoor ik waar?
Het kind zit met gesloten ogen.
Tik met een potlood op de tafel, links of rechts. Het kind geeft aan waar het geluid vandaan kwam.
Nog meer oefeningen met geluiden: een knikker rollen, een gum laten vallen, een boek dichtklappen, een punt slijpen aan een potlood, aluminiumfolie tot een prop kneden, een kruk verplaatsen, een sleutelbos op de tafel leggen…
Wat rijmt?
Het kind moet eerst weten wat rijmen betekent. Dus leg uit wanneer woorden rijmen.
Bijvoorbeeld: op `maan` rijmt: haan-kraan-banaan. Laat het kind ook een voorbeeld geven om te controleren of hij het rijmen heeft gegrepen.
Nu rijmen op de woorden: rood, huis, kleur, poes.
rood-dood
huis-muis
kleur-geur
poes-Loes
Rijmt het?
Zeg twee woorden. Het kind geeft aan of de woorden wel of niet rijmen.
Bijvoorbeeld:
koek-snoek
kies-vies
bek-fik
kip-schip
rus-reus
kat-mat
Luisteren naar verschillen.
Zeg twee zinnen waarin één woord anders is. Het kind geeft aan welk woord dat is.
Het kan handig zijn een zin uit een boek te pakken.
Voorbeelden:
De hond van oma loopt in de kamer.
De hond van oma loopt in de keuken.
De hond van oma speelt in de kamer.
De hond van opa speelt in de kamer.
De hond van oma speelt in de kamer.
De hond van oma speelt in een kamer.
Enz….
Een beelddenker heeft vaak een zwak werkgeheugen.
Veel cognitieve vaardigheden hangen van het werkgeheugen af. Met andere woorden het werkgeheugen is belangrijk om op school goed te kunnen leren.
Uit recent wetenschappelijk onderzoek is naar voren gekomen dat het werkgeheugen niet vast ligt bij de geboorte. Het onderzoek gaf zelfs aan dat het verbeteren van het werkgeheugen de intelligentie opkrikt.
Het werkgeheugen bestaat uit een auditief werkgeheugen en een visueel werkgeheugen. Doordat de beelddenker auditief zwak is, is het aan te raden om oefeningen met hem te doen die het verbaal-auditief werkgeheugen verbeteren. Onderstaande oefeningen helpen bij het verbeteren van het verbaal-auditief werkgeheugen.
Cijferreeks nazeggen.
Je stelt de vraag: `Kun je de volgende cijferreeks nazeggen?` En je zegt een cijferreeks.
Bijvoorbeeld: De leerkracht zegt: Vijf, twee, acht, drie. De leerling zegt de cijferreeks na in dezelfde volgorde.
Als dit lukt, gaan we een stap moeilijker. `Ik zeg een cijferreeks en jij zegt de cijfers na in omgekeerde volgorde.`
Ik zeg bijvoorbeeld: drie, acht, twee, vijf. Jij zegt dan: vijf, twee, acht en drie.
In omgekeerde volgorde nazeggen, doet echt een beroep op het werkgeheugen!
Woorden nazeggen.
De oefening gaat hetzelfde als bovenstaande oefening: cijferreeksen nazeggen.
Je zegt bijvoorbeeld: aap, hond, olifant, poes.
De leerling mag de rij woorden nazeggen.
Als dat soepel verloopt gaat het kind in omgekeerde volgorde nazeggen.
Dus jij zegt: paard, egel, konijn en de leerling zegt: konijn, egel, paard.
De kracht en zwakte van beelddenken.
De Haagse logopediste Maria Johanna Krabbe (1889 – + 1967) introduceerde de term beelddenken voor `het anders denken`.
Maria Krabbe beschrijft de kracht en de zwakte van het beelddenken.
De kracht van beelddenken:
- vindingrijkheid;
- verbondenheid met medemensen en de wereld;
- een rechtstreeks weten;
- spontaniteit (indien niet in de kiem gesmoord);
- eigen kijk op situaties;
- originele, onverwachte oplossingen en ideeën;
- aanleg voor het doen van ontdekkingen;
- goed oriëntatievermogen;
- gave van vrij en boeiend (beeldend) spreken.
De zwakte van beelddenken:
- onthouden van namen bij personen en straten, maar wel onthouden van beelden van personen en straten;
- woordenkennis, met name `moeilijke woorden` en abstracte begrippen;
- leren van nietszeggende dingen;
- leren van leerstof zonder inzicht;
- leren van feiten zonder verband;
- het volgen van een vaste lijn, eerst dit en dan dat;
- vooruitdenken en plannen (een beelddenker zal wel zien).
Maria zegt ook dat een heel opvallende eigenschap van de beelddenker is zijn vrijheidszin en empatisch gevoel.
Aan welke kenmerken herken ik een beelddenker?
Nel Ojeman heeft een lijst met kenmerken van beelddenken opgesteld waaraan je de beelddenker kunt herkennen.
Spreken
- De beelddenker laat een zwakke articulatie horen.
- Zij praten onduidelijk vaak binnensmonds gemompel.
- Beelddenkers struikelen vaak over woorden omdat het denken gaat sneller gaat dan het praten.
- Zij verhaspelen woorden.
- Beelddenkers ondersteunen spreken met gebaren.
Luisteren
- Het gericht luisteren van beelddenkers blijft achter bij ontdekkend zien.
- De beelddenker reageert vertraagd of te snel op aanwijzingen en opdrachten.
- Zij luisteren met een ‘half oor’.
- De beelddenker heeft moeite met het verwerken van mondelinge informatie. Zij onthouden een aantal in één keer gegeven instructies niet goed. Zij moeten de opdracht dan `afkijken`.
- Er ontstaan veel misverstanden omdat de beelddenker té letterlijk opvat van wat er wordt gezegd.
- De beelddenker vat vaak persoonlijk een standje op dat voor anderen is bedoeld.
Taalontwikkeling
- Beelddenkers hebben moeite met het koppelen van woorden aan beelden.
- Zij hebben vaak woordvindingsproblemen (dinges, die, dat…).
- Een beelddenker gebruikt eigen(aardig) woordgebruik. Bijvoorbeeld Geldtoren in plaats van Euromast.
- Er zit weinig lijn in de verhalen die beelddenkers vertellen. Zij maken grote gedachtesprongen, of beginnen achteraan of zomaar ergens midden in het verhaal te vertellen en verhalen hangen als los zand aan elkaar.
- Een beelddenker heeft een beperkte woordenschat.
Motorische ontwikkeling
- De beelddenker laat vaak een slechte fijne motoriek zien.
- Zij hebben vaak een rommelig handschrift.
- Ze zijn verhoogd ongeluksvatbaar.
- Zij lijken onhandig.
Oriëntatie in tijd en ruimte
- De beelddenker heeft gebrekkig tijdsbesef.
- Zij hebben moeite met oriënteren in de ruimte.
- Zij verwarren links/ rechts regelmatig.
- Beelddenkers hebben moeite om zaken op (volg)orde te houden.
Overige kenmerken van beelddenken
- vertraagde ontwikkeling (cognitief/ affectief/ lichamelijk)
- té kinderlijk gedrag (jong voor hun leeftijd)
- clownesk gedrag oververmoeid, zeker als de vakantie nadert
- korte spanningsboog (concentratieproblemen)
- veranderlijk, gemakkelijk af te leiden
- wisselend prestatiepatroon
- moeite met het afmaken van dingen
- moeite om de aandacht te verdelen
- afhankelijk van omstandigheden (systematiek/ structuur uit de omgeving)
- impulsief/ associatief
- onverwacht heldere vragen en oplossingen voor problemen
- inzicht ontstaat als bij toverslag (Aha-erlebnis)
- groot doorzettingsvermogen (uit lijfsbehoud)
- fantasieverhalen, op het leugenachtige af
- moeite met het verwoorden van gevoelens/emoties
- veel fantasie, vindingrijk, origineel
- tot het uiterste doorgevoerde hobby’s
- dromerig/ teruggetrokken (eigen wereldje)
- (over)gevoelig/ emotioneel kwetsbaar
- te resoluut optreden om onzekerheid te verbergen
- faalangst
- overdreven rechtvaardigheidsgevoel
- hoge empathie/ sociaal zeer bewogen
- staat vaak wat alleen tussen broertjes/ zusjes
- lage frustratiedrempel
- koppig/ halsstarrig
- rommelig/ chaotisch
- moeite om zich aan afspraken en regels te houden
- ongedisciplineerd (tekort aan zelfdiscipline)
- vergeetachtig
Werkhouding
- neiging snel tevreden te zijn over eigen prestaties
- onvermogen eigen handelen kritisch te bekijken
- weerstand tegen nakijken van gemaakt werk (zelf controleren, eigen prestaties nog eens onder de loep nemen)
- gevoel al klaar te zijn met het (huis)werk als ze er eigenlijk nog maar net een eerste gooi naar gedaan hebben
- te gehaast tempo met als motto ‘af is af’
- raffelende, vluchtige manier van werken: vlug, vlug en nog eens vlug
- moeite om het (huis)werk helemaal af te maken
- moeite om zaken te ordenen (bijv. agenda)
- moeite om zaken systematisch aan te pakken
- (Opgesteld door Nel Ojemann)
Beelddenkers leren anders.
Onze organisatie Beeld en Brein ontwikkelt leerstrategieën vanuit het evidence-based principe.
Deze leerstrategieën zijn gericht op beelddenken; vanuit het geheel naar de delen.
De leerstrategieën zijn een weerspiegeling van hoe onze hersenen omgaan met begrippen, associaties bij begrippen en relaties tussen de begrippen. De leerstrategieën worden allemaal ondersteund vanuit de wetenschap.
Leerstrategieën gericht op Beelddenken.
Visual Thinking Method
Visual thinking method, a two-step procedure, kent twee technieken die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en ook complementair aan elkaar zijn. De twee technieken bestaan uit: inzicht in de tekst met color markup en effectief leren van de tekst met mapping technique.
Kleurenpatroon in tekst
De tekst wordt vanuit het geheel geanalyseerd door middel van een kleurenpatroon. De leerling ontwikkelt daardoor een beter tekstbegrip.
Gestructureerde mindmap
Na het kleurenpatroon in de tekst wordt een gestructureerde mindmap gemaakt. De Mindmap is nu makkelijker te maken doordat er in de tekst structuur is aangegeven met kleuren. Wetenschappelijk onderzoek toont een significante verbetering van het tekstbegrip en het leren van teksten aan.
Knowledge Map
K-map (Knowledge-map), die wordt gebruikt bij teksten met veel feiten en weinig structuur.
Deze mapping technique is een techniek om relaties tussen verschillende begrippen in een hiërarchische structuur te visualiseren. De werking van deze techniek is een weerspiegeling van hoe onze hersenen omgaan met begrippen en associaties.
Het voordeel van de K-map is het overzicht van de tekst en inzicht in de dwarsverbanden. Dit geeft tijdswinst door minder leestijd. De K-map is wetenschappelijk onderbouwd.
Bilingual Knowledge map
BiK-map (Bilingual Knowledge map), die wordt gebruikt bij het leren van woorden uit een andere taal, bijvoorbeeld Engels, Frans of Duits.
Deze mapping technique sluit aan bij hoe onze hersenen omgaan met associaties bij woorden en relaties tussen de woorden. De BiK-map is wetenschappelijk onderbouwd.
`Verhaaltjessommen` in kleur.
Rekenen met kleur, waarbij de leerling leert op een gestructureerde manier contextsommen aan te pakken om de rekenformule te ontdekken.
Wil je ontdekken wat beelddenken is en beelddenkers met passende leerstrategieën kunnen begeleiden?
NIEUW voor ouders:
NIEUW voor professionals:
Beeld en Brein Master Beelddenken.